in Opera

Wozzeck tijdens Opera Forward Festival

wozzeckBij opera denk je al snel aan een dikke vrouw in een rode jurk die luidkeels zingt dat ze een broodje koopt, of verliefd is op de bakker. In opera wordt namelijk alles gezongen. Ook denk je aan opgedofte grijsaards met gehoorapparaten en andere culturele kapitalisten die peperdure kaartjes kopen voor ongemakkelijke stoelen op het zoveelste balkon. Waarom eigenlijk? Tijdens het Opera Forward Festival in Amsterdam probeerde ik het te begrijpen.

Ik zag in mijn leven drie opera’s. In 2010 zag ik met medestudenten Der fliegende Holländer van Richard Wagner in de Nationale Opera & Ballet. We hadden kaartjes gekregen van het Nexus Instituut, dat ons wat hoogculturele bagage wilde meegeven. We zaten vooraan, de boventiteling was klein en hing hoog boven het toneel, en ik had geen idee waar ik naar keek. Ik herinner me weinig: iets met een spookschip, en dat we na afloop over de snelweg scheurden in de BMW van iemands vader.

Later dat jaar zag ik de opera Rigoletto van Verdi in Venetië, waar ik een Erasmusbeurs aan het opdrinken was, en in 2013 heb ik Tristan und Isolde gezien in Antwerpen , ook van Wagner. Bij beide opera’s zat ik op het negende of tiende balkon en begreep ik waarom Julia Roberts in de film Pretty Woman tijdens de opera met een verrekijker zit te klooien. Omdat ik na deze drie ervaringen nog weinig begrijp van opera, kreeg ik een spoedcursus van Jappe Groenendijk, dramaturg en redacteur van de Nationale Opera & Ballet.

Opera berust eigenlijk op een misvatting, zegt Jappe. Eind zestiende eeuw had een groepje slimmeriken in Florence het idee opgevat om dingen uit het Oude Griekenland nieuw leven in te blazen, ook wel ‘de Renaissance’ genoemd. Zo ook de Griekse tragedie, maar omdat die Italiaanse intellectuelen Aristoteles verkeerd begrepen hadden, dachten ze dat alle teksten gezongen moesten worden. Als je naar de opera gaat, zit je dus naar een uit de hand gelopen misverstand te kijken.

“Opera is een verhaal, verteld op muziek,” legt Jappe uit. Wat Beyoncé deed bij de Grammy Awards vindt hij ook opera. Het is een vorm waarbij veel kunsten samenkomen: theater, muziek, zang, dans en poëzie. Wat Jappe onder meer aantrekkelijk vindt aan opera is dat het zo traag gaat: “Tegenwoordig kijken we heel de dag op smartphones, we leven te weinig in het nu. De kracht van opera is dat het een urenlange gedeelde ervaring in het donker is, waarbij iedereen in het moment is.”

Dat klinkt aardig, maar is dat nou echt zo fijn, uren samen in het donker naar een trage opera kijken? Om daarachter te komen ga ik naar Wozzeck, een opera uit 1921 over een verwarde armoedzaaier die ontdekt dat Marie, de moeder van zijn kind, het doet met een andere man. Wozzeck lost deze lastige situatie op door Marie te vermoorden. Voor wie nu “spoiler!” roept: bij een opera is het fijn als je al weet waar het over gaat. Hoe meer je weet, hoe rustiger je achterover kunt leunen om naar de muziek te luisteren en te kijken hoe het verhaal wordt verteld.

Wozzeck is door de Poolse regisseur Krzysztof Warlikowski in een nieuw jasje gestoken, maar de opera werd oorspronkelijk gemaakt door de Weense componist Alban Berg (1885-1935), een man die op zijn vijftigste stierf aan bloedvergiftiging nadat zijn vrouw met de keukenschaar een steenpuist had weggesneden. Berg baseerde zijn opera op een toneelstuk van Georg Büchner (1813-1837), een Duitser uit Darmstadt die schreef over de zinloosheid van het bestaan, en op 23-jarige leeftijd aan tyfus overleed. Büchner baseerde zijn werk weer op het waargebeurde verhaal van de soldaat Johann Christian Woyzeck, die op 27 augustus 1824 onthoofd werd op een plein in Leipzig voor het doden van zijn vrouw. Deze echte Woyzeck was best wel in de war door armoede, oorlogstrauma’s en stress, waardoor mensen zich afvroegen of onthoofding wel passend was.

Wozzeck werd voor het eerst opgevoerd in 1925. Ernst Munneke, muziekgeleerde (‘repetitor’) van De Nationale Opera, legde voorafgaande aan de opera uit dat de muziek van Alban Bergs Wozzeck “atonaal” is en dus niet in een toonsoort staat. Voorbeeld ter verduidelijking: C is een veelgebruikte toonsoort, de toonladder van C begint en eindigt met een C, en als Mozart ’s avonds een B in zijn hoofd had, dan kon hij pas slapen als hij op de piano een C had gespeeld. Snap je? Niets van dat in Wozzeck dus. Atonale muziek gebruikt alle noten en komt nergens lekker tot rust, wat goed past bij Wozzecks verwarde geest.

Goed, dus ik ging naar de opera Wozzeck. Ik had gehoopt emotioneel overrompeld, overheerst, ja: overmand te worden, maar ik vond het zwaar en moeilijk om me aan het muziekstuk over te geven. Het was alsof iemand twee uur lang in drie vreemde talen tegen me sprak terwijl er een alarm afging. De opera was in het Duits, de boventiteling lezen was vermoeiend, de atonale muziek was intens en er gebeurde van alles wat ik niet begreep, zoals stijldansende kinderen en mensen die van grote glijbanen gleden. Ik kwam er niet lekker in en na afloop bleek ik een hoop gemist te hebben, zoals Mickey Mouse en pispotten. Ik voelde me buitengesloten en een culturele miskleun. De ontoegankelijkheid van opera was voor mij die avond bewezen.

Wel zag ik prachtige zinnen voorbijkomen, zoals “Je bent maar een arm hoerenjong en maakt je moeder toch zo blij met je bastaardsmoeltje.” Dat zegt Marie tegen haar zoontje. Later gaat ze naar bed met de tamboer-majoor, dat is een man die met een grote stok voor de fanfare uitloopt. Die vent zegt: “We gaan een fokkerij van tamboer-majoors beginnen.” Ha! En de dokter schreeuwt tegen Wozzeck: “Je stond te pissen als een hond!” Niet oké, want de dokter wil zijn urine gebruiken voor experimenten. De taal was dus mooi, maar daarvoor kun je ook het boek lezen.

Toch liet Wozzeck me niet los. ’s Nachts droomde ik dat mijn vriendin met een succesvolle schrijver naar bed ging, en dat ik mijn vrienden verloor in een airsoftsituatie. ’s Ochtends tijdens het plassen dacht ik: je staat te pissen als een hond, Henk. Ik wilde Wozzeck een tweede kans geven, ook omdat ik me schuldig voelde dat iets waar honderd mensen jaren aan gewerkt hebben zo slecht bij me was binnengekomen, ondanks mijn culturele en intellectuele pretenties. Ik wilde het snappen; ik wilde bij de mensen horen die opera snappen.

De tweede keer dat ik Wozzeck ging zien, was ik voorbereid. Ik had me ingelezen, de film Woyzeck van Werner Herzog bekeken en stukjes van de muziek beluisterd op YouTube. Voor mijn gevoel zat ik op een betere plek in de zaal. Dat alles hielp enorm: ik was rustiger, genoot meer van de muziek, en veel dingen vielen op hun plek. Bij het verhaal dacht ik: ongelijkheid leidt tot ellende, armoede is erfelijk en beschaving is een laagje chroom over een stinkende berg vlees met poep. Het decor versterkte dit. De kappersstoelen en spiegels links: fatsoen is vooral uiterlijk vertoon, daaronder hebben mensen een verrot karakter. De pispotten rechts: op de plee is iedereen gelijk. De glijbanen: opklimmen is lastig, maar je bent zo beneden.

Ik ervoer medelijden met Wozzeck en besefte wat een impact een discutabele doodstraf kan hebben: de verwarde Woyzeck werd onthoofd in 1824 en in 2017 wordt zijn verhaal nog steeds verteld. De muziek, de zang, het spel, de geschiedenis – het maakte indruk. En het idee dat zoveel mensen jaren aan zoiets werken, vind ik een fraaie kant van de mensheid, in tegenstelling tot bijvoorbeeld oorlog en rellende voetbalsupporters.

In Pretty Woman zegt de rijke Edward (Richard Gere) net voor de opera begint tegen het hoertje Vivian (Julia Roberts): “Mensen die voor het eerst een opera zien reageren dramatisch: of ze houden ervan of ze haten het. Als ze ervan houden, zullen ze er altijd van houden. Zo niet, dan kunnen ze ervan leren houden, maar het wordt nooit onderdeel van hun ziel.” Ik was minder ondersteboven dan Vivian, maar Wozzeck is wel een onderdeel van mijn ziel geworden, en ik ga proberen om van deze kunstvorm te leren houden.

Ik schreef dit voor Creators, zie hier.