in Film

Ricky de Sire wil gewoon erkend worden

Wat speelt zich af achter de peilloos diep zwarte ogen van Eric de Boer, alias Ricky de Sire? Wat wil hij zeggen tegen de wereld, dat hij maar niet in zijn teksten verwoord krijgt? Hoe is hij geworden wie hij nu is? Het zijn vragen die helaas nauwelijks worden beantwoord in De koning van de Nederlandstalige rock & roll, een documentaire van Bastiaan Bosma over de markante Rotterdamse liedjesschrijver Ricky de Sire. Op 30 januari gaat de film in première tijdens IFFR.

Optreden als puberale straatmuzikant op Hoog Catharijne, daarmee begint in 1982 volgens zijn eigen website de carrière van Ricky de Sire. Vier jaar later speelt hij met zijn eerste band eigen werk “in duistere kroegen en desolate winkelcentra”. Er volgen albums, opgenomen met gerenommeerde muzikanten, onder wie Cor van Ingen (Spinvis) en Arie van Vliet (Lewsberg). Sommige nummers worden “cult-hits” of “undergroundklassiekers”, aldus de online biografie, maar de meeste blijven onbekend. Een doorbraak als popidool heeft De Boer nooit mogen meemaken, al wil hij dat nog steeds. Daar gaat deze film over.

De kracht van De koning van de Nederlandstalige rock & roll zit erin dat Bosma met Ricky de Sire een eindeloos fascinerend personage te pakken heeft: een liedjesschrijver op leeftijd die ondanks zijn muzikale tekortkomingen nog altijd verlangd naar een doorbraak als popster. De Sire leeft in zijn eigen droomwereld, gesteund door zijn lieve ouders, en noemt zichzelf zonder ironie “de koning van de Nederlandstalige rock-’n-roll”. In stemmig zwart-wit krijgen we zijn verhaal opgediend.

Het idee voor de film kwam van Ferry Roseboom van Excelsior Recordings, dat de film produceerde. Bastiaan Bosma wist dat Ricky de Sire bestond, vertelt hij aan de telefoon, maar had zich nog nooit in zijn muziek verdiept. “Interessant en tof”, noemt hij die, “zeker als je goed gaat luisteren en snapt waar hij voor staat. Hij probeert altijd met vernieuwende dingen te komen.” Daar herkent Bosma zich in, want hij is zelf ook muzikant, momenteel bij Mich en Ploegendienst en voorheen bij Aux Raus.

Het lukt Bosma helaas nauwelijks om door Ricky’s zelfgebouwde imago heen te breken, en ons ‘de echte Eric’ te laten zien. Dat was ook niet de insteek, vertelt hij. Hij wilde “het mysterie Ricky de Sire tot bepaalde hoogte intact houden” en hem laten zien zoals de zanger zichzelf graag ziet. Dat moet niet makkelijk zijn geweest, want alleen De Sire ziet zichzelf als koning van de Nederpop. De kijker ziet een oudere man met geverfde grijze haren selfies maken terwijl hij een ballade over incest zingt, bij een lokaal radiostation. “Speel je schoonheid uit en dien / de obsessie van je broer / dit verlangen dooft een keer / maar zusje wees nu eerst mijn hoer.” De presentator vraagt of de tekst als cabaret bedoeld is. Ricky antwoordt ernstig en omslachtig dat het “liedkunst” betreft.

We zien Ricky bij zijn ouders thuis een videoband opzetten, uit de jaren tachtig. De tape toont een jonge Ricky die spelend op een valse gitaar onverstaanbare teksten in een microfoon schreeuwt. De oudere Ricky geniet. “Dat was een periode waarin ik op zoek was naar de juiste vorm. Ik was toen de weg dus eigenlijk kwijt.” Na afloop heeft hij destijds nog de presentatrice uitgescholden, zegt hij gniffelend. “Je hebt ze vaker uitgescholden,” vult zijn moeder aan, waarna een pijnlijke stilte valt. Ricky legt uit: “Die periode is ook interessant omdat blijkt dat soms overmatig gebruik van softdrugs kan leiden tot bepaalde waanideeën waardoor je zelfkritiek verliest.”

Het is jammer dat de film niet meer onthult over Eriks persoonlijke geschiedenis, zodat je ook zijn gebrek aan zelfkritiek beter kunt begrijpen. Hoe was zijn jeugd? Wie zijn zijn ouders? Wie zijn vrienden? We komen vooral te weten dat hij verlangt naar erkenning, warrig praat en scabreuze verzen dicht. Hij geeft zo weinig prijs over zijn gevoel, dat je je afvraagt of hij überhaupt iets voelt of denkt. Het was misschien niet de bedoeling van de filmmaker om hier licht op te schijnen, maar het had zijn personage wel meer geliefd en begrepen kunnen maken. Ik vermoed dat de meeste kijkers Ricky na afloop van de film nog steeds een rare snuiter vinden. Of zoals Bastiaan Bosma het noemt: een authentieke man.

Soms heeft Ricky heldere momenten. We zien hem in de trein, de zon op zijn gezicht. “Als ik nou zou doodgaan,” zegt hij, “dan had ik allang bereikt wat ik wilde bereiken gewoon. Namelijk dat je gewoon een paar goede platen maakt, die gewoon echt goed zijn en die echt wat betekenen in het genre gewoon, of je er nou wel of niet mee doorbreekt daar gaat het eigenlijk niet echt om. In de kunst en de muziek gaat het erom of iets gewoon goed is, gewoon. En niet of je er succes mee krijgt. En als iets gewoon goed is, dan krijg je daar uiteindelijk heus wel op een bepaalde manier erkenning voor gewoon.” Het is ironisch dat een man die zo vaak het woordje “gewoon” zeg, zo’n moeite heeft om gewoon te zijn.

“Als muzikant vond ik het wel heel mooi om te zien hoe Ricky naar zichzelf kan kijken en hoe hij zijn kunstenaarschap ervaart,” vertelt Bosma. “Ik ken muzikanten die dertig jaar jonger zijn en veel verzuurder zijn dan hij en die de droom helemaal uit het oog zijn verloren. Ik vind het mooi dat hij nog steeds die droom heeft. Dat is benijdenswaardig. Je zou willen dat je er zo instaat als muzikant.” Ricky’s doorzettingsvermogen is zeker groot, maar wat vindt Bosma nou eigenlijk van diens muziek? “Ik vind het fascinerend vooral. Het is niet per se mijn taak als filmmaker om te zeggen of iets goed of slecht is.”

Dat zijn doorbraak op zich laat wachten, verwijt Ricky de scene. “Hoe goed ik ook een plaat zou maken,” zegt hij, “óf het wordt genegeerd óf het wordt door een hele kleine groep mensen gehoord.” De scene bestaat uit “meelopers en na-apers” die “een gesloten circuit” vormen waar Ricky niet tussenkomt. “Die gasten kijken gewoon de andere kant op als ik iets goeds maak.” De mogelijkheid dat zijn eigen werk niet aansluit bij de smaak van het grote publiek, of kwaliteit ontbeert, komt misschien niet eens in hem op.

Het is makkelijk om te lachen om Ricky de Sire. Kijk bijvoorbeeld eens naar deze videoclip. Je ziet een onzekere vijftiger die geen maat kan houden een lied zingen dat zwaar lijkt te leunen op Mick’s rijmwoordenboek. De eerste helft van de documentaire zit vol soortgelijke ongemakkelijkheid. Aan het begin vertelt Ricky bijvoorbeeld hoe jammer hij het vindt dat hij geen groter publiek bereikt, terwijl hij toch op zijn eigen manier een grote vernieuwer is geweest. Daarna horen we ter illustratie een lied over het bedrijven van de liefde met een mysterieuze vrouw: “Ik voel een kut om mijn lul / maar die vrouw heeft een zak over haar hoofd / ik kan haar niet identificeren / dus ik voel mij van mijn zaad beroofd.”

Je kunt daarom lachen, maar eigenlijk is het aandoenlijk. Het was ook zeker niet Bosma’s intentie om aan te zetten tot gelach. “Ik heb geprobeerd om het geenMan bijt hond te maken, geen paradijsvogel van hem te maken, maar om echt met hem mee te gaan. Ik denk dat mensen hem eerder aandoenlijk vinden dan dat ze hem zullen uitlachen. Er zullen best mensen zijn die dat doen, maar als je een beetje meegaat in het verhaal dan zul je begrip krijgen voor zijn situatie en hoe hij in het leven staat.”

De liedjesschrijver zit vast in zijn eigen verhaal, en ziet ‘een doorbraak’ als enige mogelijkheid tot verlossing. Maar die doorbraak komt niet. “Dat is aan de ene kant treurig,” zegt Bosma. “Aan de andere kant vind ik het ook wel weer troostend, dat je zo toch door blijft gaan en blijft knokken. Als je denkt dat alles nutteloos is of dat je alles voor niks doet, dan is er niks. Je moet ergens in geloven en hij gelooft heel erg in zijn muziek. Daar wil hij alles voor doen en dat is zijn levensdoel geworden. Dat vind ik fascinerend, dat je zo standvastig kan zijn en blijft proberen om erkenning te krijgen.”

Op twee momenten doet Ricky een poging tot zelfreflectie. “Dat ik nu iedere dag naar de sportschool ga,” zegt hij, “dat is gewoon overleven, want mijn leven is voor een groot deel eenzaamheid.” Hij wil geliefd worden, een arm om zijn schouder, erkenning dat hij er mag zijn. Dat is begrijpelijk, en hij mag er ook zijn, en ik gun hem alle plezier van de wereld met het maken van muziek. Maar hij gelooft nog steeds in een doorbraak, tegen beter weten in. Dat maakt hem tragisch, en daarin zit de schoonheid van deze documentaire.

Tegelijkertijd denkt Ricky ook aan een ander, minder prettig toekomstbeeld: “Het is niet zo leuk om over twintig jaar nog hier te zitten met al mijn dingen die ik heb gedaan, die alleen maar eigenlijk in mijn eigen hoofd bestaan, zogezegd.” Hij vraagt zich af of zijn oeuvre wel bestaat als niemand het kent, zoals je je kunt afvragen of een vallende boom wel geluid maakt als niemand in de buurt is om het te horen. De conclusie die hij daaraan verbindt is een cliché waar hij nog niet in lijkt te geloven: “Dat het leven op zich natuurlijk iets heel bijzonders is. En dat het dan misschien toch niet alleen om de muziek heeft gedraaid, maar om het leven zelf, gewoon, zogezegd.”

Bosma hoopt dat zijn film Ricky helpt. “Dat hij door de film een spiegel voorgezet heeft gekregen en daardoor al denkend en pratend tot een soort conclusie voor zichzelf is gekomen dat het niet alleen om succes gaat in het leven.” Hij hoopt ook dat kijkers geïnspireerd worden om te vechten voor hun dromen. Ricky vond de film in elk geval alvast buitengewoon prachtig. Ik hoop dat hij nog lang muziek blijft maken, ook zonder doorbraak.

Ik schreef dit voor Noisey, zie hier.