in Interviews, Literatuur

Interview met fotojournalist Boudewijn Bollmann over zijn liefde voor ‘De avonden’ van Gerard Reve

gerard-reve-de-avondenBij De Gebroken Rug waarderen we boeken en melancholie. Daarom vroegen we Boudewijn Bollmann naar zijn inktzwarte liefdesrelatie met De avonden van Gerard Reve. Bollmann is fotograaf, en een goeie. Hij fotografeerde onder meer voor Vrij Nederland, NRC Handelsblad, MU en Vice Magazine, en een deel van zijn werk hangt vanaf januari in het Nederlands Fotomuseum voor de tentoonstelling Rotterdam in the Picture. Kortom: Boudewijn Bollmann riekt naar succes. Omdat hij in zijn werk vaak verwijst naar Gerard Reve en zijn gemoed al jaren spiegelt aan dat van Frits van Egters, vroegen we hem in Rotterdam naar de hoed en de rand, ten einde zijn ziel te doorgronden.

Boudewijn met het exemplaar dat hij in Salou van het balkon mieterde

Boudewijn met het exemplaar dat hij in Salou van het balkon mieterde

Hoe stel jij je voor aan mensen die jou niet kennen?
Ik ben Boudewijn Bollmann, met dubbel l en dubbel n. Ik kom oorspronkelijk uit Utrecht en woon sinds vier jaar in Rotterdam. Ik ben fotograaf. Het is moeilijk te zeggen wat voor fotograaf, omdat ik me niet beperk tot een genre. Als ik zou moeten kiezen, zou ik zeggen: fotojournalist. Dat spreekt het meest tot de verbeelding. En ik ben een groot liefhebber van het werk van Gerard Reve – sinds mijn zestiende, toen ik voor de eerste keer De avonden las.

Klopt het dat je elk jaar rond de kerst De avonden leest?
Dat klopt. Dat is een gebruik hè, onder Revianen, omdat het verhaal zich dan afspeelt. Maar de laatste vier jaar heb ik het bewust niet gelezen en als jullie het me niet hadden gevraagd dan had ik er nog langer mee gewacht. Dan wordt het namelijk specialer. Dat heb ik met meer dingen. Als het bijvoorbeeld midzomernacht is dan luister ik altijd een muziekstuk van Mendelssohn. Die heeft daar een lied over geschreven, Ein Sommernachtstraum, en dat mag ik van mezelf alleen die nacht luisteren en verder niet, ook al heb ik daar wel zin in. Als ik het dan die nacht luister dan is het ook heerlijk en dan ga ik er echt voor zitten. Dat is met De avonden ook zo.

Hoe is jouw liefde voor De avonden begonnen?
Heel klassiek: ik las het op mijn zestiende voor de leeslijst. Ik zat in de vierde van het atheneum en je mocht zelf bepalen wat je ging lezen. Mijn tante was toen net overleden. Op de slaapkamer van mijn broer stond een verhuisdoos met boeken die we van haar hadden geërfd, waaronder De avonden. Dat pakte ik. Het was geel uitgeslagen en stonk naar rook. Ik heb ondertussen meerdere exemplaren, waaronder een eerste druk, maar dat is het boek wat ik altijd weer ter hand neem. Het was een druk uit 1986. Ik vond het heel komisch en moest er ontzettend om lachen. Meer komisch dan zwartgallig en deprimerend.

Wanneer kreeg je een band met het boek?
Dat was toen ik met vrienden op vakantie ging naar Salou. Ik was zeventien en behoorde bij een vriendengroep van negen jongens. Die is nog steeds bij elkaar. Dat was in Venlo, waar ik destijds woonde. Die jongens kenden elkaar van de hockey en ik was de enige die niet op hockey zat. Ik was altijd een beetje het buitenbeentje. We gingen elke zomer op vakantie, het eerste jaar naar Malgrat de Mar en het tweede naar Salou. We hadden een appartement gehuurd voor een week of tien dagen en gingen drinken natuurlijk, want dat was het hoofdthema. Ik had De avonden meegenomen en me voorgenomen om het op de heenreis in een ruk uit te lezen. We hadden een mooie plek bovenin zo’n dubbeldekker, voorin bij die grote ruit. Lezen is er niet van gekomen. Ik was te veel afgeleid en we hadden bier bij ons en dronken dat.

Waarom nam je De avonden mee?
Ik was dan wel jonger dan Frits van Egters, want die is drieëntwintig, maar ik herkende me toen al heel erg in hem, vooral in zijn relatie met z’n ouders. Een van de meest befaamde anekdotes als het over De avonden gaat, gebeurde daar in Salou. Elke avond gingen we indrinken op het balkon van ons appartement, drie of vier hoog boven de straatkant. We zopen veel Bacardi, alleen maar Bacardi. Puur. Stomdronken werden we – ik zoop echt veel hoor. Ik sprak toen vaak zoals Frits in Hoofdstuk VII, waarin hij ook dronken wordt. ‘Nog eentje om het af te leren,’ zegt Frits daar en dat zei ik ook de hele tijd, en als ik moest pissen zei ik: ‘Ik begeef me even naar de waterplaats.’ Goed, wij zaten dus op dat balkon. Er stond een tafel vol drank en dat boek lag op de rand van het balkon – een platte, niet al te brede reling. Vrij gevaarlijk eigenlijk hè? Dat boek zou er zo af kunnen vallen. En wat gebeurde er? Ik stootte dat boek het balkon af. Met opzet, dat is belangrijk om te vermelden. Niet omdat ik dronken was en niet uitkeek, maar met opzet gooide ik het in een reflex het balkon af, richting de straatkant. Het regende hard en er lagen waterplassen op de grond en het boek viel van vier hoog in zo’n waterplas. Het gebeurde onbewust, maar toch was het mijn eigen keuze om dat te doen. Ik rende op mijn sokken naar beneden om het boek op te halen en toen ik weer boven kwam moest ik huilen. Ik viel in de gezamenlijke ruimte op een bed neer en ik huilde met dat boek in mijn handen. Niemand begreep mij en iedereen was natuurlijk ook stomdronken dus niemand besteedde er echt aandacht aan. Behalve Rik. Rik was mijn beste vriend en hij begreep het wel. Ik had echt verdriet. De rest zat nog op het balkon te zuipen. Die dachten: dat hoort erbij, dat is Boudewijn met zijn rare fratsen die weer eens in zijn eigen wereld leeft. Maar Rik kwam er wel even bijzitten. Ja, dat boek dat lag dus uit elkaar. De kaft en de rug waren kapot.

Waarom deed je dat?
Dat begreep ik veel later pas. Het is romantisch gezegd, maar het was echt uit liefde dat ik dat boek wegstootte. Niet omdat ik het haatte of omdat ik er afstand van moest doen, maar omdat ik wilde voelen wat het met me zou doen als ik dat boek kapot zou zien gaan, als het in die plas water lag, hoe graag ik het weer zou willen hebben. Misschien was het ook wel om aandacht te krijgen. Zo van: kijk eens jongens, dit betekent heel veel voor me en ik stoot het van het balkon in een waterplas. De drank speelde ook een rol natuurlijk, maar het moment waarop ik dat boek in die plas water zag liggen zal me altijd bijblijven.

Hoe ging het na die vakantie verder?
Daarna trad dat patroon in van elk jaar een keer herlezen, aan het einde van het jaar. Ik had me samen met mijn moeder geabonneerd op de Gerard Reve-nieuwsbrief. Reve leefde toen nog, hij is overleden in 2006. Elke drie maanden kregen we een krant thuis met het laatste nieuws over Gerard en zijn werk, en daarin had ik gelezen dat echte Revianen elk jaar De avonden herlezen en daar wilde ik bij horen. Dit boek leent zich daar ook goed voor. Het is geen zomerboek. De oorspronkelijke ondertitel van het boek is Een Winterverhaal. Trouwens, toen Reve een eerste schets begon te maken, twijfelde hij tussen twee of drie titels. Eerst dacht hij aan De Kamerbewoners – dat vind ik heel mooi – en toen De Winteravonden. Dat zou één woord zijn. Later heeft hij ‘winter’ geschrapt en is het dus De avonden geworden. De Kamerbewoners was misschien passender geweest.

Hoe verhoud je je nu tot het boek?
Dit boek is altijd bij me en altijd is Frits in mijn gedachten. Ik ben Frits van Egters. Dat is het hele verhaal. Toen ik het boek herlas voor dit interview betrapte ik mezelf erop dat ik alleen nog maar aantekeningen maakte over dingen die Frits en ik gemeen hebben. Ik dacht: verrek, ik lijk wel heel erg op hem. Dat is wel eng eigenlijk. Op elke pagina staat wel iets dat ik nog steeds in het dagelijks leven gebruik. Ofwel in gesprekken met anderen ofwel gewoon in mijn hoofd, onbewust. Ik ben zo op die jongen gaan lijken, ik heb zoveel van hem overgenomen. Dat is bizar. De afgelopen dagen merkte ik dat: mijn god, wat heeft dat boek bezit van me genomen. Dat is toch wel opvallend.

Kun je een voorbeeld geven?
Bepaalde uitspraken van Frits heb ik letterlijk overgenomen. Bijvoorbeeld: ‘De beproevingen dienen in het gelaat gezien te worden.’ Die uitspraak slinger ik er elke maand wel eens tegenaan. En: ‘Staat u mij toe.’ Dat zegt hij vaak. ‘Staat u mij toe u lastig te vallen. Staat u mij toe om naar de staat van uw gezondheid te informeren.’ Dat gebruik ik ook vaak. Zijn manier van denken lijkt sterk op de mijne: bijvoorbeeld vaak op de klok kijken en constant notitie nemen van het weer en dat zo goed mogelijk proberen te beschrijven en dan tegen jezelf zeggen: nou, goed gezegd. Ik voel me sterk verbonden met Frits van Egters en met De avonden. Dat is voor mij ook een hard besluit geweest: dit is het boek, dit is mijn boek. Het is zo gelopen maar ik heb er ook voor gekozen. Misschien is het eigenwijs om steeds bij De avonden en bij Reve te blijven. Er is zoveel meer geschreven, maar ik blijf erbij, bewust. Ik gebruik het als houvast. Als het slecht met me gaat of ik voel me verdrietig of onzeker, dan keer ik altijd terug naar Gerard Reve. Dat geeft me dan kracht. Het is een medicijn geworden.

Je verwijst toch ook naar Reve in je werk?
Klopt. Bijvoorbeeld in Twisted Streets #5. Daar staan al die portretten van daklozen in – mannen aan de grond. Op de allerlaatste bladzijde citeer ik wat mij betreft de mooiste passage uit De avonden:

Een citaat van Frits van Egters in Twisted Streets #5 uit 2007

Een citaat van Frits van Egters in Twisted Streets #5 uit 2007

Dit gaat ook over die mannen hè. Dit zouden zij ook kunnen denken. Ik zou ook een van die mannen kunnen zijn. Het is gewoon een man in nood die hier spreekt. Maar het is ook een soort sampelen wat ik hier doe. Dit is waar ik van hou en dat verwerk ik er in. Heel simpel. Reve verdient gewoon een plekje in mijn werk.

Heeft hij ook je manier van fotograferen beïnvloed?
Ik weet niet of je het op mijn fotografie kan betrekken. Ik ben fotograaf, maar zie mezelf niet zo. Fotografie is een middel. Ik zet mijn karaktereigenschappen in – alleen de goede natuurlijk – en die vergroot ik uit. Frits van Egters is eigenlijk een verschrikkelijk figuur en ik had veel van hem weg, maar ik heb mijn leven gebeterd dankzij de fotografie. Ik heb veel geduld gekregen, ik ben vergevingsgezind geworden en zal mensen minder snel beoordelen. Als ik die fotografie niet had ontdekt dan was ik altijd zoals Frits gebleven. Eigenlijk is die fotografie voor mij dus een egoïstische zaak. Ik doe het omdat ik uiteindelijk geen Frits wil zijn. Tegelijkertijd ben ik oprecht betrokken wanneer ik fotografeer. Dan ben ik geen Reviaan, maar een zweverige vent. Een echte romanticus. Iemand die ook in het goede van de mens gelooft. Nee, ik ben geen Reviaan als ik fotografeer. Dat zou mijn werk ook geen goed doen. Thuis ben ik heel anders, daar zit een groot verschil tussen. Gerard Reve en de fotografie – het zijn de twee dingen waar ik het meest van hou. Ik weet niet waarom Reve. Je moet ergens een liefde voor voelen, toch?

Reve is je leven.
Ik ken niemand die zo de waarheid weet te verkondigen als Gerard Reve. Dat vind ik een grote prestatie. Hij is een volksschrijver. Er zijn niet veel dingen die hij schrijft of zegt waar ik het niet mee eens ben. In De avonden zegt Frits: ‘Iedereen heeft zijn geschiedenis, maar het is zelden een belangrijke.’ Daarbij denk ik: nee dat is niet waar. Daar moet ik hem toch geen gelijk in geven.

Omdat iedereen een belangrijke geschiedenis heeft?
Dat probeer ik middels mijn fotografie aan te tonen. Dat is mijn missie.

Rotterdam, 9 december 2014
Henk Bovekerk en Jan van Tienen
Foto’s door Boudewijn Bollmann

Geschreven voor De Gebroken Rug