Dat je je maar even ergens in hoeft te verdiepen om onbekende woorden te ontdekken, bleek opnieuw toen ik mij onderdompelde in de wereld van de wilg. In mijn geboortedorp was dat een veelgeziene boom, maar pas nu ik enkele wilgenstekjes in de zompige grond rondom ons huis in Noord-Spanje heb geplant, heb ik die boom wat nader bestudeerd.
Ik vroeg mijn vader, die al 82 jaar tussen de knotwilgen woont, waarom er zo veel van die bomen in de Alblasserwaard staan. In min of meer drie zinnen kwam hij met drie voor mij tot dan toe onbekende woorden over de brug.
De wilg viel in de categorie ‘boerengeriefhout’, zo vertelde hij. Dat is ‘hout(aanplant) voor eigen gebruik (bv. bij een boerderij, voor reparaties aan woning, hekwerk en gereedschappen)’, aldus Van Dale. ‘Meestal werd een jonge wilg als een sliet geplant’, vervolgde hij.
Een sliet is een ‘afgehouwen en van de takken ontdane, recht opgeschoten dunne stam, m.n. van hakhout’. Definities 2 en 3 wijzen op twee functies ervan: als je slieten dwars over de balken van de schuur legt, kun je er dingen op bewaren, en je kunt er de dieren in de stal mee van elkaar scheiden. Ten slotte is een sliet ook de ‘ruimte tussen twee slieten’.
Werd een aangeplante sliet ingekort, dan groeiden er nieuwe twijgen uit de top. ‘Een knotwilg was geboren’, zei mijn vader. ‘Na een paar jaar werd die gesnoeid. De takjes werden gebundeld in takkenbossen en bewaard in een takkenstuik.’
Dat vond ik niet terug in het woordenboek, maar bij ‘stuik’ staat onder meer ‘stapel of tas hout’. Ook mooi, ‘tas’ in de betekenis van ‘stapel’, ‘een opgetaste hoop’. Het werkwoord ‘stuiken’ staat voor ‘hout in stuiken zetten om te drogen’, ook ‘opstuiken’ genoemd. De taal is (anglicisme-alert) een geschenk dat blijft geven.
Geschreven voor de Volkskrant